fbpx

Actualiteit

Zich thuis voelen dankzij de SIL 1024 734 L'Ilot

Zich thuis voelen dankzij de SIL

Hulp tijdens de verhuis of het intrekken in een woning, materiaal en meubels ter beschikking stellen, meubels installeren, schoonmaken en herstellingen en kleine werken uitvoeren zijn allemaal concrete acties aangeboden door de SIL, onze Huisvestingsdienst, die een sectorspecifi eke aanpak heeft voor elke dakloze die gebruikmaakt van de Brusselse diensten.

De SIL werd midden in de coronacrisis op-gericht en is actief sinds november 2020. De dienst biedt logistieke begeleiding aan daklozen wanneer ze in een woning intrekken. De dienst helpt hen zich hun nieuwe woonplek eigen te maken zodat ze zich er daadwerkelijk thuis voelen. Doordat wij hen meubels, elektri-sche apparaten, decoratieve elementen, enz. laten kiezen en gratis geven, kunnen begeleide personen hun nieuwe interieur naar eigen smaak inrichten. Zo voelen zij zich waardiger en wordt de band met hun woning versterkt, wat de kans om de woning te behouden vergroot.

>> Lees ons activiteitenverslag.

’t Eilandje: 5 krachtlijnen 1024 389 L'Ilot

’t Eilandje: 5 krachtlijnen

5 krachtlijnen: noodopvang, tijdelijk verblijf, huisvesting, opleiding en een job en gezonde voeding.

Hartelijk dank aan Ariane, Charline, Philip, Kasole, Stephan, Ana, Simon, Eric, Khalid, Véronique, Fred, Julie, Edgar, de medewerkers, vrijwilligers en bewoners die dag na dag deelnemen aan het leven van L'Ilot.

Help ons een locatie te vinden voor het toekomstige Dagcentrum voor dakloze vrouwen! 820 312 L'Ilot

Help ons een locatie te vinden voor het toekomstige Dagcentrum voor dakloze vrouwen!

‘t Eilandje heeft de ambitie om het eerste dagcentrum voor dakloze vrouwen in Brussel te openen.De voorbije maanden heb ik gewerkt aan de specifiek noden van daklozen vrouwen en heb ik, samen met hen, bekeken hoe het “ideale” laagdrempelige dagopvangcentrum voor vrouwen eruit ziet.Mijn vaststellingen, mijn aanbevelingen en de beschrijving van dit project , dat mee vormgegeven is met vrouwen die weten wat het betekent om rond te dolen, met verenigingen uit de sector van de hulp aan daklozen, met feminisme-organisaties en met academici,  kan u lezen in het verslag  ”Dakloosheid bij vrouwen: maak de onzichtbaren zichtbaar” dat hierbeschikbaar is. U vindt ook een verslag over de realiteit van dakloosheid bij vrouwen in de onderstaande video.

Nu is het moment om die droom te realiseren!

Een noodzakelijke eerste stap is dat we een locatie vinden voor dat centrum,”het ankerpunt voor vrouwen zonder woonplaats”, zoals Marie het noemt, een van onze ervaringsdeskundigen die aan het project heeft meegewerkt.  En we hebben u nodig! We zoeken een plek met:

  • een oppervlakte van 300m² of meer, ideaal 600 m²;
  • centraal gelegen (in de vijfhoek);
  • dicht bij een tramhalt of metrostation.

Kent u, binnen uw kennissenkring, leegstaande panden, eigenaars die graag samen met ons in dit vernieuwende project willen stappen?  Er zijn heel wat soorten gebouwen die geschikt zijn: grote ruimten die in modules kunnen ingedeeld worden, het type openbare gebouwen (oude schoolgebouwen, sportcomplexen, enz.), een grote eengezinswoning die aan renovatie toe is, een handelsgelijkvloers, oude kantoren, …Voor ons tikt de tijd! Spreek erover binnen uw kennissenkring, en neem zeker contact met ons als u een concreet voorstel hebt. We zijn ervan overtuigd dat een dagcentrum dat enkel gericht is op dakloze vrouwen, met een gendergerichte benadering en een team dat volledig opgeleid wordt voor hun specifieke problematiek, jammer genoeg een noodzaak is, een dringende noodzaak, in de hoofdstad van Europa. U kan er misschien toe bijdragen om dat project te realiseren!  U kan me contacteren door te antwoorden op deze mail of op tel. 0489.67.28.53. Van ganser harte dank!Elodie BlogieVerantwoordelijke voor het project “Dagcentrum voor vrouwen"

Ik heet Olivia. Ik ben 5 jaar. 900 414 L'Ilot

Ik heet Olivia. Ik ben 5 jaar.

Ik heet Olivia. Ik ben 5 jaar.

Ik houd veel van mijn papa, mijn mama, mijn opa, mijn vriendinnen. En ook van Elmer. Dat is mijn lievelingsknuffel.

Ons huis is super. Ik heb een grote kamer voor al mijn speelgoed. Ik speel graag in mijn kamer. Mijn papa heeft een huisje voor me gemaakt. Hij is sterk!

Soms roepen mama en papa. Dan verstop ik mijn in het huisje samen met Elmer. En als hij er is, heb ik minder schrik.

Het is nacht en mama maakt me wakker. Papa slaapt, ik hoor hem. Ze zegt dat we met vakantie vertrekken. Maar waarom nemen we onze kleding dan niet mee? Ik houd Elmer stevig vast. Mama zegt me dat ik niet moet wenen.

Het is helemaal donker. Het is nacht. Ik word wakker, Er is licht en lawaai. Er zijn veel auto’s die heel hard rijden als ik naar links kijk.

Mama spreekt aan de telefoon, niet die met video, zoals die van papa. Haar stem is raar. Ik ga toch wenen.

Ik word wakker. Mama slaapt nog. Ze heeft lakens voor de ramen van de auto gehangen. Alsof ze een huisje maakt. Door de gaatjes zie ik mensen. Ik druk Elmer stevig tegen me aan. Ik zeg hem dat alles in orde komt. Ik heb een beetje schrik. Het is ochtend. Ik heb kou.

Mama en ik wassen ons in de toiletten van de parking. Het is een spelletje, zegt ze. Zoals in het zwembad, maar zonder glijbaan.

We moeten ons haasten, de mensen kijken ons aan.

Mama geeft me een chocoladebroodje. En een appelsap. Superlekker. Mama heeft geen honger. Ze zegt dat ze later iets gaat eten.

Opa is er ook. Hij en mama hebben ruzie. Hij zegt dat het haar fout is. Ik begrijp het niet goed. Hij geeft mama geld en mij een kusje. Opa slaat de deur dicht. Daar krijg ik schrik van.  

Mama zegt me dat we nog een keer in de auto gaan slapen. Op een andere parking.

Ze zegt me dat het de laatste keer is, beloofd. Ze heeft een rare stem.

Ze zegt me dat ik moedig ben.

Er is een blauwe plek rond haar oog.

Vandaag is het school. Ik heb geen zin om te gaan want ik heb al lang dezelfde kleren aan. Ze zijn vlekken op. Dat vind ik niet fijn.

Mijn vriendinnen zeggen dat ik stink. En dat mama en ik arm zijn. Tijdens de speeltijd heb ik me verstopt in de toiletten.

De juf vraagt hoe het gaat. Ze is lief. Ze zegt me dat ik in de klas mag blijven slapen.  OK voor mij. Ik ben moe.

Ze geeft me boterhammen en een appel. Het is rustig. Er liggen kussens op het tapijt. Ik val in slaap. De andere kinderen spelen buiten. Ik zou graag in hun plaats zijn. Daarna hoor ik niets meer.

Mama maakt me wakker. We gaan naar huis. Maar we hebben geen huis meer. Mijn vriendinnen zeggen dat. Mama heeft rode ogen en haar kaken zijn heel wit. Ze spreekt lang met de juf.

Ik neem Elmer mee. Ik zou in mijn bedje willen slapen. Papa’s en mama’s kijken naar ons. Ze spreken stilletjes. Mama houdt mijn hand stevig vast. Ze is heel moe maar ze glimlacht.

Mama doet de deur van een groot huis open. Een mevrouw lacht naar me wanneer ik binnenga. Boven de deur hangt een oranje en blauwe tekening met een hoed.

Mama zegt dat ze ons daar gaan kunnen helpen. Ik ben blij want dan moet ik niet meer in de auto slapen. Ik zie wel dat mama nog een beetje triestig is, maar ze is opgelucht.

 

We dromen ervan dat een Premier ooit zegt: ‘kinderen zijn mijn prioriteit’ 900 414 L'Ilot

We dromen ervan dat een Premier ooit zegt: ‘kinderen zijn mijn prioriteit’

Illustratie Prisca Jourdain

Françoise Pissart is directeur Sociale rechtvaardigheid & Armoede bij de Koning Boudewijnstichting (KBS). Vanuit haar lange ervaring met de problematiek van die met een jeugd in kansarmoede samenhangen, deelt ze haar visie op de huidige situatie, op de hindernissen waar gezinnen in een slechte woning of zonder woning mee kampen, en de oplossingen waar men zou kunnen/moeten aan denken om kinderen definitief uit de dakloosheid weg te halen. 

Als we het verband tussen jeugd en armoede in drie woorden zouden moeten samenvatten … 

Het eerste woord is  ‘deprivatie’ .  Een kind kan lijden onder sociale uitsluiting omdat het dagelijks een aantal dingen ‘mist’ die te maken hebben met de economische armoede van het gezin waarin het opgroeit en die zijn gevoel van uitsluiting verhogen: nieuwe kleding, elke dag verse groenten en fruit, vakantie, binnenspelen, enz. 

Mijn tweede woord is ‘onrechtvaardigheid’. Een kind worden geboren waar het wordt geboren; in principe zou het dus dezelfde kansen moeten krijgen maar dat is niet altijd het geval. Bepaalde kinderen lijden al bij hun geboorte, zelfs al tijdens de zwangerschap, onder kansarmoede. 

Het derde woord is ‘investering’: men heeft lang gedacht dat het volstond om het inkomen van arme gezinnen op te trekken opdat de kinderen uit armoede zouden loskomen. Uiteraard moet men op die as blijven werken, maar men moet ook inzetten op het kind en proberen specifieke middelen te voorzien opdat een kind dat in een gezin in armoede wordt geboren, toch kan genieten van hulp bij de opvoeding, de gezondheid, enz. Het is een maatschappelijke verantwoordelijkheid om het kind te helpen zich een toekomst voor te bereiden die beter is dan degene waartoe het klassieke determinisme het zou kunnen voorbestemmen. 

Is het een recent fenomeen dat kinderen getroffen worden door kansarmoede? 

De problematiek is niet recent. De manier om het bekijken is daarentegen wel recent. Omdat we beseffen dat we het de moeite loont om in de kinderen te investeren. Naast al wat we kunnen doen om de volwassenen te ondersteunen, moeten we kijken naar de kinderen als belangrijke doelgroep. Uiteraard worden die getroffen door alle nieuwe vormen van armoede die we momenteel zien. 

Een van de groepen die het grootste risico lopen, zijn eenoudergezinnen: alles wat een alleenstaande moeder met kind(eren) treft, heeft een weerslag op de toekomst van het kind. En de cijfers  , ook al tonen die de omvang en de ernst van de problematiek niet volledig, tonen aan dat alleenstaande moeders oververtegenwoordigd zijn bij de dak- en thuislozen. We hebben een gemeenschappelijke tellingmethode voor de diverse overheden nodig. Men kan immers geen doeltreffend beleid uittekenen zonder kwalitatieve gegevens waarmee de (zeer uiteenlopende) profielen kunnen worden geanalyseerd. 

Wat kunnen we concreet doen om de situatie te verbeteren?

We moeten binnen de diverse regeringen transversaal werken, de institutionele niveaus doorkruisen, lokaal werken. Mar België is wat het is! We dromen ervan dat een Premier ons ooit zegt: ‘kinderen zijn mijn prioriteit’. 

We spreken veel over lokale partnerschappen, we besteden veel energie aan het opzetten van partnerschappen maar wat we nodig hebben zijn middelen die van de diverse bevoegde diensten komen. Arm zijn betekent in de eerste plaats dat je geen degelijke woning hebt, geen toegang tot zorg (vaak offeren de moeders zich op voor de kinderen), geen toegang tot hobby’s en – essentieel, voor àlle kinderen – een schoolloopbaan kunnen doorlopen zonder specifiek probleem dat met het scholingsniveau van de ouders samenhangt. Alles zit uiteraard ingebed in een maatschappij, maar wat we vooral voorstaan is een voluntaristisch en positief beleid: mikken op beleid dat positieve dingen doet, die tonen en de andere inspireren. 

De prioriteit op kinderen leggen, betekent dat je bespaart in de toekomst maar dat is nog niet doorgedrongen tot de politiek.

Wat is uw blik op het sociaal determinisme en de generationele dimensie van armoede? 

Determinisme… als sociologe hoor ik dat woord graag, maar niet al vertegenwoordiger van een filantropische stichting. Bij de KBS kijken we liever naar oplossingen, kijken we liever naar de mensen die ondanks alles toch de energie hebben om dingen in beweging te brengen. 

Er zijn heel wat volwassenen die in hun jeugd arm zijn geweest en die er goed zijn uitgekomen. Wanneer je met mensen spreekt, ben je soms verbaasd dat het leven hen in hun jeugd geen cadeaus heeft gegeven. Dat betekent dat er elementen zijn die samenbrengen, plaatsen waar ze steun en begeleiding kregen, die werken, ouders die het niet goed hebben maar die ervaringen kunnen overbrengen die hun kinderen gaan helpen om uit de armoede los te raken, leraren die oog hebben voor de kindjes die achteraan in de klas zitten en die niet gekleed zijn zoals de anderen, … 

Wanneer je geen energie meer hebt, wanneer je zoveel hebt uitgeprobeerd, wanneer je zoveel klappen hebt geïncasseerd (letterlijk en figuurlijk), dan is het moeilijk om weer recht te veren. Tegelijkertijd, een kind hebben, maakt dat je je hoofd boven water houdt en dat brengt je ertoe om de essentiële middelen (waaronder degene die ’t Eilandje aanbiedt) te gebruiken. 

De kwestie staat alleszins steeds hoger op eenieders agenda: in Wallonië leeft 25% van de kinderen in een dergelijke situatie, in Brussel zelfs 40%! Het wordt dus in zijn geheel een maatschappelijk probleem.

In dat interview hebt u verwezen naar een premier met de bevoegdheid ‘Jeugd’. Als u dat morgen zou zijn? 

Ik zou in de eerste plaats middelen eisen. Want als het enkel is om als excuustruus te dienen of aan de andere ministers marginale middelen voor deze zaak te vragen, dan zal het niet genoeg zijn.  Als we op een dag besluiten om problemen die met jeugd en kinderen samenhangen, prioriteit te geven, dan moet men daar de middelen tegenover zetten. 

En om het te voeren beleid uit te tekenen, heb je een visie nodig die gedeeld wordt en die steunt op de ervaring van mensen die het kennen, die contact hebben met de betrokkenen. Het heeft geen zin om dingen te bedenken die niet aansluiten op de noden van mensen. 

Er zijn actoren die oplossingen bieden, maar die slechts een deeltje van de oplossing in handen hebben. Dat is zeer goed, ze zijn dynamisch, we moeten hen blijven steunen, maar we moeten een versnelling hoger schakelen: de problematiek is veel breder dan de antwoorden die momenteel geboden worden. 

Een grote uitdaging voor de doelgroepen waarover we spreken, en ook de kinderen, is gewoon al om hen te bereiken. Soms worden geweldige dingen aangeboden maar komen de mensen er niet naartoe, toch niet de mensen die er het meest nood aan hebben.  Men zegt altijd dat er niet genoeg plaatsen zijn. Maar als er plaatsen zouden zijn, zouden we dan de kinderen bereiken die er het meest nood aan hebben? 

De specifieke opvang van kinderen in ‘t Eilandje 900 414 L'Ilot

De specifieke opvang van kinderen in ‘t Eilandje

Illustratie Prisca Jourdain

Wanneer kinderen in ‘t Eilandje aankomen, beschouwen hun ouders hen vaak gewoon als ‘bagage’, als een aanhangsel, en niet meer als een volwaardig persoon. Dat is het resultaat van de hele lijdensweg die élk gezin heeft doorgemaakt voor het in een van onze drie opvanghuizen aanbelandt. Ook al blijft de liefde die hen aan hun kinderen bindt altijd groter, toch slagen veel moeders en vaders die tot over hun oren in de problemen zitten, verteerd worden door de problemen en ontzettend veel schaamte voelen dat het zo ver gekomen is, niet meer de kracht om hun kinderen op de eerste plaats te zetten. Maar wie wel? 

De maatschappelijke teams van onze vereniging – en zeker de verantwoordelijken voor de steun bij het ouderschap en de referenten voor kinderen – zijn er vooral om ‘de kinderen’ opnieuw een plaats te geven in het traject van hun ouders, die vaak menen dat een baby of een peuter toch niet veel begrijpt van de situatie waar ze in zitten. Maar ook al kan een kind nog niet spreken, het voelt wel veel: stress, angst, onzekerheid … 

In functie van hun leeftijd en van de relaties met hun naaste omgeving, hebben kinderen wanneer ze bij ’t Eilandje aankomen, meer of minder ‘schade’ opgelopen door de beproevingen die ze hebben doorstaan. Sommigen drukken niet uit en tonen ook niet meteen in hoeverre ze getekend zijn door de gebeurtenissen.  

De professionnals zijn dus erg aandachtig voor de uitgedrukte emoties, voor de plaats die men aan de kinderen laat, voor het respect voor hun behoeften (ritme, spelletjes, luisteren, enz.). Want wanneer dingen onbespreekbaar blijven, leidt dat geheid tot negatieve gevolgen voor het gezin. Er moet dus een belangrijk werk verricht worden om te zorgen dat kinderen die in het opvanghuis zitten, zich kunnen uiten via specifieke activiteiten en individuele gesprekken. 

Wanneer alles goed loopt, zijn de kinderen uiteindelijk erg tevreden dat ze in ’t Eilandje zijn: er zijn veel vriendjes, spelletjes, activiteiten, … Het is het verlengde van de school, die andere kleine cocon die ver van alle problemen weg is. Er ontstaan affectieve en vertrouwensbanden, met de opvoeders en opvoedsters, andere bewoners en hun kinderen. Het team moet er wel op letten dat die banden niet tot nog meer moeilijkheden leiden bij het vertrek: wanneer men zich hecht, is het nog moeilijker om “tot ziens” te zeggen, om dat hele proces opnieuw te doorlopen in een ander opvanghuis of in zijn nieuwe woning als ons team er een heeft kunnen vinden voor het gezin. Om dat op te vangen, kunnen de activiteiten om het ouderschap te ondersteunen nog een tijdje doorlopen nadat een gezin het opvanghuis van ’t Eilandje heeft verlaten. 

Ook al doen de teams al wat ze kunnen om de onschuld van de kinderen te bewaren, ze worden regelmatig geconfronteerd met geweld, met crisissituaties of met de geestelijke gezondheidsproblemen van andere bewoners van het opvanghuis. De opvoeders en maatschappelijk assistenten kunnen er met hen over spreken… tenzij hun ouders dat weigeren, wat jammer genoeg vrij vaak gebeurt. 

Er kan nog veel vooruitgang geboekt worden opdat de kinderen er in de best mogelijke omstandigheden opgevangen worden en kunnen verblijven, te beginnen met lokalen die beter aangepast zijn aan hun specifieke behoeften: momenteel kunnen we in het opvanghuis geen gesprek met een ouder en/of diens kinderen voeren zonder dat we gestoord worden of kunnen gehoord worden door mensen die in de gang spreken en soms roepen … 

Er moeten dringend structurele middelen worden vrijgemaakt opdat de kinderen kunnen genieten van lokalen die volledig aangepast zijn aan hun behoeften en opdat er initiatieven worden opgestart om hen te begeleiden, te omkaderen, op de best mogelijke manier als hun gezin in een kwetsbare situatie zit.

Kindertijd en de straat: no future? 900 414 L'Ilot

Kindertijd en de straat: no future?

Illustratie Prisca Jourdain

Mijn kinderjaren waren op heel wat opzichten gelukkig en hebben er sterk toe bijgedragen dat ik nu als volwassene stevig in het leven sta en me heb kunnen ontplooien.  De jeugd van mijn zoon en van mijn twee dochters verloopt gelijkaardig: hun schoolloopbaan verloopt zonder onderbrekingen, ze eten evenwichtig, ze hebben verjaardagsfeestjes met vriendjes en vriendinnetjes, ze hebben een eigen kamer, ze gaan naar de basketclub en volgen muziekschool.... Is dat de norm?  Niet voor iedereen: al te veel kinderen, aan wie deze fundamentele behoeften ontzegd worden, wonen, met hun ouders, soms één ouder, in de rand van de maatschappij - onze maatschappij - zonder dat we aan hun fundamentele behoeften kunnen voldoen.

Als baby reeds uit de boot vallen? Geen sprake van! En toch wordt deze schijnende situatie erger: we zien een meer dan onrustwekkende stijging van het aantal dakloze gezinnen. De laatste tellingen schatten dat 20% van de daklozen kinderen zijn! Dit fenomeen vermindert niet, integendeel: het versnelt dramatisch. 

Steeds meer gezinnen die dakloos zijn of dreigen het te worden, vaak met een alleenstaande moeder, doen een beroep op onze diensten om daaruit weg te raken. Maar het schrijnende gebrek aan blijvende oplossingen die onze sector hen kan bieden, maakt dat de afstand naar een waardige toekomst steeds groter wordt, in een ‘thuis’ waar het aangenaam warm is, waar voldoende eten in de koelkast staat, zonder schrik voor een deurwaarder of een uitzetting. 

Door de ouders gepaste en gecoördineerde antwoorden te bieden, halen we de kinderen uit de cirkel van het sociaal determinisme, en vermijden we dat kansarmoede zich op de volgende generatie doorzet.  Want een gezin dat nu geen woning heeft, dreigt er jaren over te doen om uit die kwetsbare situatie weg te raken en uit alles wat dat met zich meebrengt: geen toegang tot gezonde voeding, een verslechtering van de fysieke en mentale gezondheid, een verhoogd risico op echtelijk en/of intrafamiliaal geweld, geen toegang tot cultuur en hobby’s, enz. Leven zonder rechten, zonder dak, is een veroordeling tot een bijzonder zwaar heropbouwwerk, als die heropbouw uberhaupt al haalbaar is. Voor kinderen is dat het risico op een verstoorde of bruusk onderbroken schoolloopbaan, op het wegvallen van hobby’s, op het verlies van zelfvertrouwen. … De onbezorgdheid en de lichtheid maken plaats voor schrik en een gevoel van onveiligheid. Die kinderen worden té snel volwassen en krijgen problemen in hun rugzak die ze niet zouden moeten meezeulen. 

Ik ben ervan overtuigd dat we globaal moeten denken over de duurzame oplossingen voor iedereen die een slechte of helemaal geen woning heeft. De schotten tussen de sectoren slopen en een gecoördineerde werking tussen de politieke verantwoordelijken en de verenigingen op het terrein zijn meer dan noodzakelijk opdat op een dag rekening wordt gehouden met de rechten van de vrouwen, jongeren of kinderen en ze vanuit een globale dynamiek worden benaderd. De begrotingslijnen zoals ze momenteel zijn uitgetekend geven al te zelden de kans om stappen vooruit te zetten in een dergelijke sectoroverschrijdende logica.

Zonder die gecoördineerde aanpak, zonder bijhorende financiële middelen, zullen steeds meer kinderen elke dag geconfronteerd worden met armoede en uitsluiting, en zullen ze de komende jaren verstoken blijven van hun fundamenteel recht op gelukkige en zorgeloze kinderjaren. 

Dat is onze verantwoordelijkheid tegenover elk van hen. Hun toekomst ligt in onze handen.

Ariane Dierickx, directeur van ‘t Eilandje  

Dagopvangcentrum: terugblik op een aanpassing op lange termijn 1000 762 L'Ilot

Dagopvangcentrum: terugblik op een aanpassing op lange termijn

 

Wie onzichtbaar was, werd in 2020 zichtbaar. Toen alle terrassen en de wandelaars van het Sint-Gillisvoorplein in Brussel weg waren, bleef enkel de lange rij wachtenden aan het sociaal restaurant van ‘t Eilandje over.  Het team van ‘t Eilandje heeft getoond dat het zich steeds opnieuw kon aanpassen om het hoofd te bieden aan deze ongeziene situatie.

Een gesprek met Philip de Buck, directeur van het dagopvangcentrum van ‘t Eilandje, en Kasole, vrijwilliger in het dagopvangcentrum.

Hoe lang heb je nodig gehad om te reageren toen de eerste lockdown werd aangekondigd? 

Philip De Buck: Een dag.

Kasole: We waren wat verrast.

PDB: We hebben de deur van de ene dag op de andere gesloten en hebben meteen alles herbekeken. We hebben aan een nieuwe werkwijze opgezet, en dat betekende dat we in eerste instantie enkel maaltijden bedeelden aan de deur. Het maatschappelijk werk hebben we wel volledig moeten stopzetten. Twee weken na het begin van de lockdown en van de maaltijdbedeling aan de deur, hebben we bij de gemeente en het OCMW aan de alarmbel getrokken, en die hebben straathoekwerkers gestuurd. We probeerden zo goed en zo kwaad als het ging om maatschappelijk werk te doen, maar het was schier onmogelijk: er was geen telefoon meer, alle sociale diensten en het OCMW waren gesloten ... We zijn van 45 maaltijden per dag naar 100 en soms zelfs naar 200 gegaan voor een groep die we niet op dezelfde manier kunnen identificeren als nu. Normaal gezien komen mensen naar het onthaal waar ze hun lidkaart tonen. Dan weten we dat ze dakloos zijn en aan de voorwaarden voldoen om van ons centrum gebruik te maken. Dat ging niet meer: we kregen mensen aan de deur die ons zeiden dat ze in de ellende zaten en de rijen werden steeds langer. Kasole was de eerste die de bekende anti-corona outfit heeft aangetrokken.

Hoe hebt u de bedelingen georganiseerd?

K: Met take-out formules moesten we alles in zakken stoppen: soep, dessert, voorgerecht, ... En de hele installatie buiten moest opgesteld worden. En enkel tegen de middag, wanneer we met de bedeling begonnen, moesten we klaar staan, om de mensen te vragen hun handen te ontsmetten en de hygiëneregels na te leven en om met het team het goede verloop van de verdeling op te volgen.

Van de ene dag op de andere hadden jullie geen moment meer om tijd door te brengen met de gebruikers. Hebben jullie specifieke moeilijkheden ervaren?

K: Er waren veel mensen die we niet kenden. Er soms was er ook de taalbarrière, en dan was het moeilijk om met die mensen te spreken. Soms liep de spanning op omdat mensen in de rij honger hadden. Dat maakte het moeilijk om zo’n groep te sturen.

PDB: Bij de aankondiging van de eerste lockdown moet je beseffen dat ervoor de daklozen ook geen horeca meer open is waar ze naar het toilet kunnen gaan, dat ze niet meer konden bedelen op straat, er werd zelfs gesproken op het schrappen van alle cash geld. De mensen konden ook niet meer zomaar in een park gaan zitten, en men vroeg hen om ‘thuis te blijven’. Men had totaal niet aan hen gedacht. Er was een ontzettend gevoel van paniek en verlatenheid. Dat hebben we heel sterk gevoeld. Dat had ook een weerslag op het team. Kasole kan daarvan meespreken; hij heeft meteen de handen uit de mouwen gestoken, gelukkig maar! Soms kwamen we met 3 of 4 samen om het centrum draaiende te houden; dat was intens. We hebben een hele werkwijze moeten opstellen. Na een week hebben we een werkwijze uitgeschreven, maar die zijn we voortdurend blijven aanpassen. Ik denk dat de werkwijze op een jaar tijd wel drie keer ingrijpend is omgegooid voor de hele structuur. De kleine ingrepen bij de eerste etappe waren dat we het eten buiten uitdeelden, dat er dranghekken, grondmarkeringen en een installatie stonden om buiten zijn handen te kunnen wassen. Sommige mensen hadden zelfs geen water meer om zich te wassen.

Hebben veel nieuwe mensen zich aangemeld voor de voedselbedelingen?

K: De mensen mochten niet meer in het dagopvangcentrum binnen, dus verliep alles buiten. We hebben mensen gezien die inderdaad niet tot ons gebruikelijke publiek behoren. Van bij de start beseften we dat de gebruikelijke aantallen maaltijden duidelijk niet volstonden.

PDB: De voorwaarden om van het Dagopvangcentrum gebruik te maken stellen dat iemand dakloos moet zijn. Om dat na te kijken, moeten we kijken met wie we te maken hebben, en daarvoor hebben we aan de ingang een onthaal waar mensen zich inschrijven en een lidkaart krijgen die vermeldt dat ze aan de toelatingsvoorwaarden voldoen. Als er geen onthaal meer is en alles op straat gebeurt, weten we niet met wie we te maken hebben. We gaan ook geen triage houden op straat. De sfeer was behoorlijk gespannen. We hebben het aantal maaltijden opgetrokken. Op een bepaald moment maakten we er 120 en hielden we een beetje opzij, en wanneer iedereen weg was, deelden we dat uit aan wie nog niets had gekregen. Elke dag deelden we 80 broodjes meer uit voor ‘s avonds. Op en bepaald moment was er geen andere mogelijkheid om aan eten te raken: andere diensten zijn pas weken later weer opgestart. Er waren her en der ook veel burgerinitiatieven, restauranthouders die zijn beginnen koken voor mensen op straat.

K: We konden de mensen niet aan hun lot overlaten.

PDB: De statistieken tonen niet wanneer de meeste mensen komen, wanneer de vraag het grootst is. We hebben de omvang van het werk niet kunnen meten omdat de mensen niet via het onthaal gingen. Waarschijnlijk hebben we mensen gezien die niet dakloos waren, maar die plots geen job, geen cent meer hadden. Sommigen zijn niet altijd niet van die klap bekomen. De laatste telling toont een stijging van het aantal daklozen in Brussel. We hebben, met name in samenwerking met de hotels, de capaciteit kunnen optrekken om meer daklozen op te vangen, maar het aantal mensen op straat daalt niet, dus is er een probleem.

Heeft iedereen zich moeten aanpassen?

PDB: Voor het team maatschappelijk werkers was dit het moeilijkste. Meestal gebeurt het maatschappelijk werk in een kantoor, je bent met mensen bezig, je probeert dossier in orde te krijgen, maar het OCMW, de gemeentediensten, de banken etc, opeens is alles dicht, je krijgt niets meer op orde. Het enige waar we mee bezig konden zijn, dat waren de eerstelijnsdiensten. Het team maatschappelijk werkers werd daar ingezet en sommige hadden zich hun werk nooit zo voorgesteld, en waren ietwat ontmoedigd, en daar komt bij de situatie op zich tot heel veel rust en angst heeft geleid. Uiteindelijk put deze crisis ons onvermijdelijk uit. Onze gebruikers hadden minder schrik van Corona dan de teams.

Hoe komt dat?

K: Op een dag werd een van de gebruikers geïnterviewd in de media en die zei: “ik kan kiezen: sterven van de honger of sterven aan Corona”. Deze zin vat het eigenlijk heel goed samen. Schrik is niet echt nieuw voor onze gebruikers. De mensen die via het Dagopvangcentrum passeren kunnen zeer goed relativeren en ze zeggen bij zichzelf dat ze moeten overleden, zo goed en zo kwaad als het gaat. Zolang men zocht naar vaccins kon men persoonlijk immers niets anders doen dan afwachten.  Voor degenen die al een probleem hadden voor het virus erbij kwam, was het in de eerste plaats kwestie van het eerste probleem proberen op te lossen voor ze zich zorgen maken om het tweede.

Hoe hebt u de teams vrijwilligers beheerd? Hebt u veel aanbiedingen gekregen?

PDB: Aanvankelijk hadden we een dertigtal vrijwilligers, in de wereld pre-corona. We hebben er maar één of twee behouden. We hebben aan de vrijwilligers moeten vragen om niet te komen. En er zijn altijd mensen die aanbieden om als vrijwilliger te komen helpen, maar we hebben die niet kunnen aannemen. In de eerste golf, nu is het veel minder aanwezig, was er een golf van solidariteit, de mensen willen meteen iets doen. We krijgen telefoontjes, giften, mensen wilden echt iets doen.

K: Er waren ook gewoon mensen die voorbij het Centrum kwamen, niet wisten was het was en die informatie kwamen vragen. Wanneer we het hen uitlegden, wandelden ze een blokje om en kwamen ze terug met een zakje voedingswaren omdat ze hadden gezien dat we iets te kort hadden. Dat was van ganser harte. Op een bepaald moment was die file mensen het enige wat er op straat te zien was. Het hele voorplein was leeg.

Hoe is de situatie geëvolueerd?

PDB: Tijdens die drie maanden hebben we de hygiëne- en controlemaatregelen aangescherpt, we hebben bepaalde maatregelen versoepeld maar we droegen overalls. Na de tweede lockdown hebben we gevochten om open te mogen blijven, en we hebben een als afwijking bekomen dat er 10 mensen tegelijk binnen en 3 in het salon mochten zijn.  Een jaar na het begin van de eerste lockdown, zitten we vast in dat ritme. Maar aangezien we de maaltijden in shiften organiseren, ontstaat er heel natuurlijk een doorschuifsysteem en kunnen we op een dag tijd heel wat mensen ontvangen.

Werd er meer voedsel ingezameld?

PDB: Dat is ontploft! Kort voor de corona-crisis hadden we een nieuwe bron voor de voedselinzameling. Met de stijging van het aantal bezoekers hebben we ingezien hoé ernstig de situatie was en hebben we alles in het werk gesteld om nieuwe bronnen te vinden. Door de solidariteit zijn we momenteel onafhankelijker, het gebeurt dat we soms maar heel weinig moeten aankopen voor het dagcentrum, de andere huizen geven minder uit aan voedingswaren, en zo zijn we in het LOCO-project kunnen stappen, een project voor collaboratieve logistiek waar ik sterk in geloof. We zijn een van de grootste organisatie geworden, en dankzij onze voedselinzameling kunnen we 5 of 6 andere organisaties bevoorraden. Nu kunnen wij geven, maar als er op een bepaald moment te weinig is, zal er een wederkerigheid ontstaan.

Welke indruk heeft deze periode op u achtergelaten? 

K: Ik heb persoonlijk echt beseft dat de daklozen echt vergeten konden worden als we niet genoeg over hun situatie spreken. Zo zou ik 2020 samenvatten. Namelijk als we niet voldoende communiceren over wat die mensen daar doormaken en meemaken, dan gaat men - zodra er iets verandert zoals dat het geval was met de corona-crisis - hen vergeten totdat de mensen spreken over hen en over het werk dat verricht is om hen te helpen.

Sinds oktober 2020 vangt het Dagopvangcentrum 10 personen tegelijkertijd per dienst ontvangen. Het doorschuiven blijft belangrijk; het is ook een manier voor onze teams om te zorgen dat elke dag opnieuw zo veel mogelijk mensen gebruik kunnen maken van onze diensten. Op jaarbasis mogen we fier melden dat de voedselinzameling met 50% gestegen is tegenover 2019, namelijk 150 ton. Het volume van de voedselinzameling blijft op het niveau dat we tijdens de eerste lockdown hadden, waardoor we de meeste maaltijden van ‘t Eilandje kunnen bereiden en kunnen blijven doorgeven aan andere organisaties.

De Kart #1 Marie’s verhaal 1024 576 L'Ilot

De Kart #1 Marie’s verhaal

De Kart #1 de hoognodige kruisbestuiving tussen de strijd tegen dakloosheid en de strijd voor feminisme 1024 576 L'Ilot

De Kart #1 de hoognodige kruisbestuiving tussen de strijd tegen dakloosheid en de strijd voor feminisme

Een dubbelinterview met Ariane Dierickx (‘t Eilandje) en Valérie Lootvoet (Université des femmes)

Precaire situaties en onzekerheid zijn constanten in het traject van vrouwen die op straat wonen of in slechte woningen belanden. Die vrouwen begeleiden vereist dus dat we de vinger leggen op de diverse discriminaties die het leven van vrouwen kenmerken, vanaf hun kindertijd. Anders biedt de begeleiding beperkte antwoorden voor de vrouwen, of leidt het zelfs naar nieuw geweld. Een dubbelinterview over de werking op het terrein met dakloze vrouwen met Ariane Dierickx (algemeen directeur van ‘t Eilandje) en het feministische discours met Valérie Lootvoet (directeur van de Université des femmes).

Interview door Manon Legrand (Alter Echos[1])

 

Wat is het traject van dakloze vrouwen en hoe worden ze dakloos? 

Ariane Dierickx: Vrouwen die dakloos zijn of dreigen het te worden, ervaren in de loop van hun levensloop veel discriminaties die allemaal samen de omstandigheden voor precaire situaties creëren en die verklaren waarom ze geen of een slechte woning hebben. Bij de meeste vrouwen die we begeleiden, zien we achterliggend alle discriminaties die vrouwen kunnen ondergaan: seksueel, psychologisch, fysiek, economisch geweld, meestal tegen een achtergrond van sociaal geweld dat al in de kindertijd begint. Men kan het niet genoeg zeggen: geweld is de grootste oorzaak van dakloosheid bij vrouwen, en op de tweede plaats geestelijke gezondheidsproblemen. Maar de geestelijke gezondheid van vrouwen wordt zelf ook beschadigd door het geweld dat ze hun hele leven lang doormaken. Als we deze kwestie systemisch zouden benaderen, zou dakloosheid bij vrouwen dus niet zijn wat het nu is.

Valérie Lootvoet: Dat brengt aan het licht dat er geen vangnet is voor vrouwen, en vooral het gebrek aan intra-familiale solidariteit voor wat in hun leven als vrouw (en zeker als meisje) gebeurd is. Ik denk niet dat dakloosheid iedereen boven het hoofd hangt, zoals men vaak hoort zeggen. Bij alleenstaande vrouwen met kinderen zie ik grote problemen om aan een woning te raken; sommige eigenaars weigeren, de huurprijzen voor een behoorlijke woning voor een vrouw en haar kinderen zijn te hoog, enz. Toch denk ik niet dat al die vrouwen, ondanks hun huisvestingsproblemen, in de situatie verkeren waarin ze geen onderdak meer gaan hebben.

Wat zou dan specifiek zijn voor vrouwen?

Ariane Dierickx: Vaak horen we dat een tegenslag in je leven een mogelijke oorzaak van dakloosheid is, maar meestal hebben mensen die bij onze diensten aankloppen, zowel mannen als vrouwen, een zwaar traject van instellingen achter de rug, met vele vormen van uitsluiting en geweld. Er zijn gemeenschappelijke elementen in de trajecten van dakloze mannen en vrouwen, maar voor vrouwen kom daar gender-gebonden geweld bij. Door de optelsom van situaties waarin ze systematisch genegeerd, verpletterd worden, waarin hen geweld wordt aangedaan, verliezen ze geleidelijk elk eigenwaarde. Zorgen dat ze die eigenwaarde opnieuw terugvinden is een van de grote uitdagingen bij de begeleiding in de sector van de hulp aan daklozen. Wanneer iemand de bestaande netwerken voor onderlinge hulp niet meer kan gebruiken, dan komt dat omdat de betrokkene de indruk heeft dat hij/zij daar de moeite niet meer is. Gender-gebonden geweld verergert dat verlies van eigenwaarde nog; dat wordt het begin van de neerwaartse spiraal die zover kan gaan dat vrouwen hun dak verliezen. Maar er zijn ook vrouwen die hier niet aankloppen omwille van sociaal en economisch geweld sinds hun kindertijd, maar wegens partnergeweld.

Als we dat weten, hoe komt het dan dat vrouwen een minderheid vormen binnen de daklozen?

AD: Vrouwen die het slachtoffer worden van partnergeweld, herkennen zich niet in de term “dakloos”; dat is een van de redenen waarom ze niet bij ons aankloppen. Die vrouwen gaan voor zichzelf ook niet toelaten om op straat te gaan leven omwille van de kinderen, terwijl mannen gemakkelijker hun gezin loslaten en alles achterlaten. Vrouwen doen dat niet, omdat ze weten dat de straat gevaarlijk is voor henzelf en voor hun kinderen. Ze zoeken noodoplossingen: een nacht bij familie, een nacht bij een vriendin, nog een nacht in de auto of in een kraakpand. En zo verdwijnen ze van de radar van de maatschappelijke hulpverlening en zien we hen niet in de statistieken. Het gebeurt ook dat vrouwen in een gewelddadige omgeving blijven omdat ze geen betere oplossing weten: blijven of weggaan, maar waarheen? Andere gaan in de prostitutie om de straat te vermijden. Al die verschillende situaties, waar men rekening zou moeten mee houden in de statistieken van slechte huisvesting en dakloosheid, geven een vertekend beeld van dakloosheid bij vrouwen, een fenomeen dat algemeen miskend is en onderschat wordt.

U stelt ook vast dat de diensten niet voorzien zijn op vrouwen. Waarom niet?

VL: We zitten momenteel - en niet enkel in de sector van de daklozen - in een systeem dat erop gericht is de risico’s te beperken, met maatregelen om te compenseren, maar die kunnen de jarenlange afbrokkeling van dat eigenwaardegevoel niet herstellen. Als vrouwen en mannen van in hun kindertijd beter begeleid zouden worden bij de vorming van hun eigenwaardegevoel, in het zorgen voor zichzelf, in het verzorgen van hun sociale banden, als de sociale parameters zouden toelaten om individuele identiteiten op te bouwen zodat die een solide basis zouden vormen, dan zouden we niet in dergelijke situatie belanden. Wie bij een dienst zoals ‘t Eilandje aanklopt, heeft een lange weg van kansarmoede achter de rug.

AD: Vrouwen weten dat vooral mannen gebruik maken van bepaalde diensten, en ook dat die diensten door en voor mannen zijn uitgewerkt. In de meeste infrastructuren van onze sector, hebben ze onvoldoende intimiteit. Ze kunnen er hun moeilijkheden, hun noden niet neerleggen. De oplossingen die men hen biedt zijn niet aangepast, en zeker niet in een context van urgente hulp die nog te vaak centraal staat binnen de geboden oplossingen. In volle Corona-crisis is ons dat echt opgevallen. Alle diensten op het terrein zagen de vrouwen verdwijnen. Onze hypothese is dat vrouwen nog verder ‘weggedrukt’ worden omdat onze diensten nu overbevraagd worden door mannen. Omdat vrouwen in onze diensten geen gepaste antwoorden vinden, komen ze er uiteindelijk niet meer naartoe en vinden ze andere oplossingen... of niet. En blijven ze het geweld van de straat of thuis slikken. De straat is voor iedereen gevaarlijk, dat weten we, maar voor vrouwen nog meer. Ofwel gaan dakloze vrouwen hun vrouwelijkheid ontkennen, verbergen, wat er ook weer toe bijdraagt dat vrouwen onzichtbaar worden. Ofwel zoeken ze de bescherming van groepen mannen, waar ze opnieuw in die dominante verhoudingen terecht komen. Het is een eindeloze cirkel…

Waarom en hoe moeten de sector van de hulp aan daklozen en het feministische discours beter op elkaar afstemmen?

AD: Een opvangplaats voor vrouwen is een loos antwoord als we het niet intersectoraal benaderen. Het terrein van de dakloosheid gaat onvoldoende in op het discours van het feminisme. Sommige elementen uit die beide werkgebieden overlappen, zoals het afstemmen van de sociale rechten: we verdedigen die allebei maar elk langs onze kant en we leggen de argumenten en strijdpunten nooit samen. We merken ook hardnekkige sporen van paternalisme in de begeleidingswijzen die we binnen onze sector aanbieden, een onbewust en uiteraard welwillend paternalisme, maar het belemmert het ontvoogdingsproces volkomen. We moeten van een caritatieve visie (die ook nog altijd veel te sterk aanwezig is) evolueren naar een politieke visie die de vinger op de tekortkomingen van de Staat legt, die ons publiek informeert over het sociaal beleid opdat die mensen zich bewust worden van hun vermogen om op te treden. Dat betekent ook dat we onze doelgroep in onze strategische denkoefening moeten betrekken. Een van de grote werkpunten in het sociaal werk is te zorgen dat de maatschappelijke teams op het terrein directe linken kunnen leggen tussen de moeilijkheden die de betrokkenen aanbrengen en de systeemoorzaken die tot die bepaalde situatie leiden. Dat betekent permanente educatie, en daarvoor moeten we kijken naar de feministische verenigingen. Het dagopvangcentrum dat we willen openen voor vrouwen, wordt niet enkel opgevat als een ruimte waar diensten worden aangeboden, maar ook als een plaats om hen collectief en solidair te mobiliseren, zodat de institutionele structuren maatschappelijk worden hervormd.

VL: De caritatieve benadering is ook het teken van een falende sociale Staat. De terugkeer naar liefdadigheid is een teken dat de Staat zijn rol niet vervult, dat zien we in deze crisis duidelijk. Sociale reproductie kan je doorbreken als de sociale Staat sterk staat, wat nu niet het geval is. De Staat is in staat geweest om een sociale zekerheid op te zetten, toegang tot cultuur te garanderen. De school is normaal gezien een vangnet dat preventief werkt voor de kinderen die er vele uren doorbrengen. Maar de sector is ‘op’, de leerkrachten zijn uitgeput, meer nog dan voor de crisis al het geval was. We moeten opnieuw stellen dat het de taak van de Staat is om de rechten te waarborgen, want anders wentelen we alles af op de gezinnen, op de vrouwen, of op de verenigingen.

[1] www.alterechos.be. Het maartnummer van Alter Echos is gewijd aan geweld tegen vrouwen in de sectoren van de psychosociale hulpverlening.