Françoise Pissart is directeur Sociale rechtvaardigheid & Armoede bij de Koning Boudewijnstichting (KBS). Vanuit haar lange ervaring met de problematiek van die met een jeugd in kansarmoede samenhangen, deelt ze haar visie op de huidige situatie, op de hindernissen waar gezinnen in een slechte woning of zonder woning mee kampen, en de oplossingen waar men zou kunnen/moeten aan denken om kinderen definitief uit de dakloosheid weg te halen.
Als we het verband tussen jeugd en armoede in drie woorden zouden moeten samenvatten …
Het eerste woord is ‘deprivatie’ . Een kind kan lijden onder sociale uitsluiting omdat het dagelijks een aantal dingen ‘mist’ die te maken hebben met de economische armoede van het gezin waarin het opgroeit en die zijn gevoel van uitsluiting verhogen: nieuwe kleding, elke dag verse groenten en fruit, vakantie, binnenspelen, enz.
Mijn tweede woord is ‘onrechtvaardigheid’. Een kind worden geboren waar het wordt geboren; in principe zou het dus dezelfde kansen moeten krijgen maar dat is niet altijd het geval. Bepaalde kinderen lijden al bij hun geboorte, zelfs al tijdens de zwangerschap, onder kansarmoede.
Het derde woord is ‘investering’: men heeft lang gedacht dat het volstond om het inkomen van arme gezinnen op te trekken opdat de kinderen uit armoede zouden loskomen. Uiteraard moet men op die as blijven werken, maar men moet ook inzetten op het kind en proberen specifieke middelen te voorzien opdat een kind dat in een gezin in armoede wordt geboren, toch kan genieten van hulp bij de opvoeding, de gezondheid, enz. Het is een maatschappelijke verantwoordelijkheid om het kind te helpen zich een toekomst voor te bereiden die beter is dan degene waartoe het klassieke determinisme het zou kunnen voorbestemmen.
Is het een recent fenomeen dat kinderen getroffen worden door kansarmoede?
De problematiek is niet recent. De manier om het bekijken is daarentegen wel recent. Omdat we beseffen dat we het de moeite loont om in de kinderen te investeren. Naast al wat we kunnen doen om de volwassenen te ondersteunen, moeten we kijken naar de kinderen als belangrijke doelgroep. Uiteraard worden die getroffen door alle nieuwe vormen van armoede die we momenteel zien.
Een van de groepen die het grootste risico lopen, zijn eenoudergezinnen: alles wat een alleenstaande moeder met kind(eren) treft, heeft een weerslag op de toekomst van het kind. En de cijfers , ook al tonen die de omvang en de ernst van de problematiek niet volledig, tonen aan dat alleenstaande moeders oververtegenwoordigd zijn bij de dak- en thuislozen. We hebben een gemeenschappelijke tellingmethode voor de diverse overheden nodig. Men kan immers geen doeltreffend beleid uittekenen zonder kwalitatieve gegevens waarmee de (zeer uiteenlopende) profielen kunnen worden geanalyseerd.
Wat kunnen we concreet doen om de situatie te verbeteren?
We moeten binnen de diverse regeringen transversaal werken, de institutionele niveaus doorkruisen, lokaal werken. Mar België is wat het is! We dromen ervan dat een Premier ons ooit zegt: ‘kinderen zijn mijn prioriteit’.
We spreken veel over lokale partnerschappen, we besteden veel energie aan het opzetten van partnerschappen maar wat we nodig hebben zijn middelen die van de diverse bevoegde diensten komen. Arm zijn betekent in de eerste plaats dat je geen degelijke woning hebt, geen toegang tot zorg (vaak offeren de moeders zich op voor de kinderen), geen toegang tot hobby’s en – essentieel, voor àlle kinderen – een schoolloopbaan kunnen doorlopen zonder specifiek probleem dat met het scholingsniveau van de ouders samenhangt. Alles zit uiteraard ingebed in een maatschappij, maar wat we vooral voorstaan is een voluntaristisch en positief beleid: mikken op beleid dat positieve dingen doet, die tonen en de andere inspireren.
De prioriteit op kinderen leggen, betekent dat je bespaart in de toekomst maar dat is nog niet doorgedrongen tot de politiek.
Wat is uw blik op het sociaal determinisme en de generationele dimensie van armoede?
Determinisme… als sociologe hoor ik dat woord graag, maar niet al vertegenwoordiger van een filantropische stichting. Bij de KBS kijken we liever naar oplossingen, kijken we liever naar de mensen die ondanks alles toch de energie hebben om dingen in beweging te brengen.
Er zijn heel wat volwassenen die in hun jeugd arm zijn geweest en die er goed zijn uitgekomen. Wanneer je met mensen spreekt, ben je soms verbaasd dat het leven hen in hun jeugd geen cadeaus heeft gegeven. Dat betekent dat er elementen zijn die samenbrengen, plaatsen waar ze steun en begeleiding kregen, die werken, ouders die het niet goed hebben maar die ervaringen kunnen overbrengen die hun kinderen gaan helpen om uit de armoede los te raken, leraren die oog hebben voor de kindjes die achteraan in de klas zitten en die niet gekleed zijn zoals de anderen, …
Wanneer je geen energie meer hebt, wanneer je zoveel hebt uitgeprobeerd, wanneer je zoveel klappen hebt geïncasseerd (letterlijk en figuurlijk), dan is het moeilijk om weer recht te veren. Tegelijkertijd, een kind hebben, maakt dat je je hoofd boven water houdt en dat brengt je ertoe om de essentiële middelen (waaronder degene die ’t Eilandje aanbiedt) te gebruiken.
De kwestie staat alleszins steeds hoger op eenieders agenda: in Wallonië leeft 25% van de kinderen in een dergelijke situatie, in Brussel zelfs 40%! Het wordt dus in zijn geheel een maatschappelijk probleem.
In dat interview hebt u verwezen naar een premier met de bevoegdheid ‘Jeugd’. Als u dat morgen zou zijn?
Ik zou in de eerste plaats middelen eisen. Want als het enkel is om als excuustruus te dienen of aan de andere ministers marginale middelen voor deze zaak te vragen, dan zal het niet genoeg zijn. Als we op een dag besluiten om problemen die met jeugd en kinderen samenhangen, prioriteit te geven, dan moet men daar de middelen tegenover zetten.
En om het te voeren beleid uit te tekenen, heb je een visie nodig die gedeeld wordt en die steunt op de ervaring van mensen die het kennen, die contact hebben met de betrokkenen. Het heeft geen zin om dingen te bedenken die niet aansluiten op de noden van mensen.
Er zijn actoren die oplossingen bieden, maar die slechts een deeltje van de oplossing in handen hebben. Dat is zeer goed, ze zijn dynamisch, we moeten hen blijven steunen, maar we moeten een versnelling hoger schakelen: de problematiek is veel breder dan de antwoorden die momenteel geboden worden.
Een grote uitdaging voor de doelgroepen waarover we spreken, en ook de kinderen, is gewoon al om hen te bereiken. Soms worden geweldige dingen aangeboden maar komen de mensen er niet naartoe, toch niet de mensen die er het meest nood aan hebben. Men zegt altijd dat er niet genoeg plaatsen zijn. Maar als er plaatsen zouden zijn, zouden we dan de kinderen bereiken die er het meest nood aan hebben?